De twaalf maanden
van het jaar
Terug
naar tarotlegging De oudejaarsnacht
Het was de laatste dag van het jaar.
Een dikke laag sneeuw lag over
wegen en velden. Er was een kleine jongen onderweg; hij droeg nieuwe
schoenen, en had een grijze das en een rode puntmuts. Hans heette hij.
Op zijn rug droeg hij een kleine rugzak. Zijn moeder had daarin een
kerstbrood en een driekoningenkaars gepakt. Ze had hem op het hart
gedrukt zich goed te gedragen. Hans moest zijn grootmoeder en
grootvader opzoeken. Hij moest vooral niet vergeten netjes te groeten
en te bedanken en ze een vrolijk en gezegend nieuwjaar te wensen. Ja,
daar zou hij aan denken.
De dagen in de winter zijn maar kort; de sneeuwwolken hingen zwaar in
de lucht: en al spoedig vielen de sneeuwvlokken naar beneden, stil en
dicht bij elkaar, zoals het dons van een dekbed. Toen Hans een stukje
gelopen had, bedacht hij, dat hij een kortere weg kon nemen over een
bospad.
De sneeuw viel in steeds grotere vlokken en tussen de bomen begon het
al donker te worden. Voor Hans het wist, was het nacht geworden. De weg
was dicht gesneeuwd; hij kon hem niet meer vinden. Had hij maar
lucifers bij zich gehad, dan had hij de kaars kunnen aansteken en zo
misschien via zijn voetsporen de weg weer terugvinden. Nu wist hij
niets beters te doen, dan onder een boom te gaan zitten en te wachten
tot de sterren en misschien zelfs de maan te voorschijn zouden komen.
Hoe lang hij daar gezeten had, wist alleen de duisternis. Hij was al
bijna helemaal ingesneeuwd, toen hij plotseling in de verte een licht
zag. Moeizaam stond Hans op en ging op het licht toe en na korte tijd
stond hij voor een groot vuur. Nog nooit had hij een vuur zo helder
zien branden. Om het vuur zaten twaalf grote mannen, die wijde mantels
droegen.
Ze zaten daar stil en ernstig, bijna als koningen en staarden in de
vlammen. Een enkele droeg een kroon van ijs op het hoofd of kronen van
dennenappels; weer anderen hadden kransen van groene bladeren of
korenaren. Hij die de oudste leek, hield een stok in zijn hand en
pookte in het vuur, hij wendde langzaam het hoofd om en vroeg: "Ken je
ons?" - "Dat dacht ik wel," antwoordde Hans. Want hij begreep dat de
wijze mannen die hij hier zag, de twaalf maanden van het jaar moesten
zijn. De oudste die de stok vast hield, dat was zeker december. Daarom
droeg hij ook een donkere mantel.
"Vertel ons dan wie we zijn," moedigde de grijsaard hem aan terwijl hij
het vuur aanwakkerde. En Hans zei het versje op dat zijn opa hem
geleerd had.
Geeft januari een sneeuwtapijt,
dan zijn we gauw de winter kwijt.
Is februari kil en nat,
hij brengt ons koren in het vat.
Nooit is maart zo zoet,
of 't sneeuwt op de boer zijn hoed.
Als april blaast op zijn horen,
Is 't goed voor hooi en koren.
Veel onweer in mei
dan zingt de boer joechei.
Juni meer droog dan nat,
vult met goede wijn het vat.
Wil september vruchten dragen,
dan in juli hitte om te klagen.
Geeft augustus zonneschijn,
zeker krijgen we goede wijn.
Septemberregen op het zaad
komt het boertje wel te staad.
Oktober met groene blaan,
duidt een strenge winter aan.
Als 't in november 's morgens broeit,
wis dat de storm dan 's avonds loeit.
December veranderlijk en zacht,
geeft een winter waar men om lacht.
De grijsaard met de stok knikte goedkeurend. "Omdat jij ons kent,"
sprak hij, "kennen wij jou ook. Je bent precies op tijd gekomen, want
in deze nacht waarin het oudejaar voorbij is kan jij ons helpen. Zie je
hoe klein ons vuur geworden is? Let nu goed op wat er gebeurt, als ik
de stok aan broeder januari reik. Kruip dan gauw onder zijn mantel, dan
zul je zien hoe het nieuwe jaar uit de sterren neerdaalt. Haast je dan
en bezorg ons nieuw vuur met je kaars, want weldra zal het oude vuur
uitgaan."
Toen de oude man dit gezegd had, klonk er in de lucht een geluid. Het
was of machtige klokken luidden. Het geluid kwam van ver weg en van
dicht bij. Het leek wel over alle landen en alle rijken op aarde te
weerklinken. December richtte zich op, hief zijn stok op en riep met
luide stem: "Nu broeders, gaat de staf van hand tot hand. Terwijl de
nieuwjaarsklokken klinken over het land. Zegen, God die in de hemelen
troont, nu alles wat op aarde woont."
Terwijl hij sprak was Hans onder de mantel van januari gekropen die hem
omhulde als een grote witte nevel. Boven hem straalden en glinsterden
de sterren en beneden hem bewogen de zaadjes en de kiemen in de aarde.
Er kwam een klein volkje aangelopen; ze droegen lantaarns in de hand.
"Hier komen wij met het nieuwe jaar!" zeiden ze.
En werkelijk, toen Hans goed keek, zag hij dat alle wortels kleine
gezichtjes hadden. Het leek wel of de aardmannetjes en de elfjes
bruiloft vierden. Hans was zo verbaasd over dit alles, dat hij bijna
zijn opdracht vergat. Maar toen zag hij dat zijn eigen
driekoningenkaars al brandde. Eén van de aardmannetjes had
hem aangestoken. Hans hield zijn hand voor de kaarsvlam om hem te
beschermen en sloop onder de mantel van januari vandaan. Van het vuur
was nog slechts een klein beetje gloed over. Nu reikte december de staf
aan zijn broeder januari. Deze nam het licht dat Hans in de hand hield
en stak daarmee het nieuwe vuur aan. De vlammen sloegen hoog op, het
licht was zo overweldigend dat Hans zijn handen beschermend voor zijn
ogen moest houden.
Toen hij weer opkeek, was het vuur er niet meer en de twaalf maanden
waren ook verdwenen. Maar de hemel was opgeklaard en boven de
boomtoppen stond een volle ronde maan. Hans stond op en ging weer op
weg. In het maanlicht was het makkelijk de sporen in de sneeuw te
volgen tot aan de weg; en daar was het huis van zijn grootouders al. In
het donker was hij het voorbij gelopen.
"Gelukkig nieuwjaar," wenste Hans, toen hij over de drempel de warme
kamer binnenging. De oude mensen waren verbaasd en verheugd hem te
zien, want grootvader wilde juist het bos in gaan om Hans te zoeken.
Grootmoeder maakte op de kachel warme melk met kandij, maar Hans was zo
moe dat hij nauwelijks kon drinken. "Laten we hem liever in bed
stoppen," meende grootmoeder. "Het kerstbrood is geloof ik nog wel
heel," mompelde Hans, "maar de driekoningenkaars is al bijna op, want
daarmee heb ik nieuw vuur voor de twaalf maanden gehaald." Daarop viel
hij in een diepe slaap.
Verhaal uit: Een ster over de grens: verhalen voor Advent, Kerstmis en
Driekoningen samengesteld door Ineke Verschuren. Christofoor, Zeist.
Terug
naar tarotlegging De oudejaarsnacht
Naar winterleggingen
Naar
tarotleggingen
Naar homepage
|